-
1 awake
adj. wakker--------v. wakker maken, wekkenawake1[ əweek] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 wakker♦voorbeelden:————————awake2, 〈 in het bijzonder in figuurlijk betekenis〉 awaken [ əweekən] 〈voor 1e variant ook awoke [əwook], awoken [əwookən]〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 wake
n. sleep; weg, spoor; waken (over de dode de nacht voor de begrafenis)--------v. wakker maken, wekken; wakker worden, ontwakenwake1[ week] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:2 in the wake of • in het spoor van, in de voetstappen van————————wake2♦voorbeelden:wake up • ontwaken, wakker wordenwake up to something • iets gaan inzienII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 wake someone up to something • iemand van iets doordringen/bewust maken -
3 awaken someone to
awaken someone to -
4 wake someone up to something
wake someone up to somethingiemand van iets doordringen/bewust maken -
5 calculate
v. berekenen; schatten; plannen; geloven; overschatten[ kælkjoeleet]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
6 realize
v. begrijpen; konkretiseren; realiserenrealize, realise[ riəlajz]1 beseffen ⇒ zich bewust zijn/worden, zich realiseren2 realiseren ⇒ verwezenlijken, uitvoeren3 realiseren ⇒ verkopen, te gelde maken♦voorbeelden:1 don't you realize that …? • zie je niet in dat …?
См. также в других словарях:
Scouting Nederland — Headquarters … Wikipedia